STALAG VI A
STALAG VI A  Hemer
 
line 

                  fremdsprachige Kurzfassungen
    Deutsch

Russisch

Englisch

Französisch

Niederländisch

Polnisch

 HERDENKINGS- EN INFORMATIECENTRUM STALAG VI A HEMER

 

1. Wat is een Stalag?

 

De benaming “Stalag“  werd door de Deutsche Wehrmacht als afkorting gebruikt voor “Kriegsgefangenen-Mannschaftsstammlager”. Ieder kamp werd aangeduid door een combinatie van het Romeinse cijfer van de betreffende Wehrkreis en een hoofdletter die betrekking had op de chronologische volgorde van de oprichtig van het kamp (Stalag VI A).

Tot november 1944 stonden alle Stalags onder gezag van het leger, daarna nam de Waffen-SS het commando over. In deze kampen kwamen soldaten en onderofficieren terecht, die in krijgsgevangenschap waren geraakt. Oorspronkelijk bedoeld voor tienduizend man, liep het gemiddelde aantal gevangenen per kamp in latere jaren soms op tot dertigduizend. In 1941 bestonden er in het Duitse Rijk tachtig Stalags; in de Wehrkreis VI (hoofdkwartier Münster) – waartoe ook Hemer behoorde – waren het er acht.

Stalags waren regionale doorgangs- en verdeelinrichtingen die de arbeidsinzet van de betreffende gevangenen organiseerden.

Bij aankomst in een Stalag werden allereerst de persoonsgegevens opgenomen. Daarna werd er een tamelijk oppervlakkig gezondheidsonderzoek uitgevoerd. Enkele dagen later werden de gevangenen dan door de bemiddeling van het arbeidsbureau in werkcommando´s ingedeeld, die onder de verantwoordelijkheid van het Stalag stonden. Veruit het grootste deel van de gevangenen in een Stalag (ca. negentig procent) werd gedwongen tewerkgesteld. In het kamp zelf bleven alleen degenen achter die vanwege verwondingen, ziektes en uitputting niet meer in staat waren om te werken, en verder de gevangenen die door de werkcommando´s voor andere taken waren ingedeeld, in het Stalag zelf werkten, nieuw aangekomen waren of zich in quarataine bevonden.

 

2. Stalag VI A wordt ingericht

Door de snelle verovering van Polen moesten binnen korte tijd duizenden krijgsgevangenen worden ondergebracht. De Duitse strijdkrachten hadden het aantal gevangenen veel te laag ingeschat. Daarom werden in de Wehrkreise alle militaire locaties onderzocht op hun geschiktheid als kamp. Al snel toonde men belangstelling voor de kaserne aan de voet van de Jüberg in Hemer, die nog een ruwbouw was en zodoende nog niet door het leger kon worden gebruikt. De locatie Hemer had twee voordelen: de stad beschikte over een treinverbinding en lag aan de rand van het Ruhrgebied met zijn industrie.

In september 1939 werd in overleg met het landelijk arbeidsbureau in Dortmund het besluit genomen om in Hemer het eerste krijgsgevangenenkamp van Wehrkreis VI in te richten: Stalag VI A.

Tot in de late herfst van 1939 werd het bakstenen gebouw van daken, ramen en deuren voorzien, zodat de Poolse gevangenen, die tot dan in provisorische tenten op een sportveld aan de Ostenschlahstraße waren ondergebracht, het kamp konden betrekken. De gebouwen waren echter van binnen nog steeds niet afgewerkt, zodat de gevangenen in het begin op de koude betonvloer moesten slapen voordat de ruimtes later werden ingericht met snel in elkaar getimmerde houten britsen, opgestapeld in twee of drie etages. Kort daarna werden houten barakken neergezet om de geplande capaciteit te bereiken. Het kampterrein zelf was beveiligd met een dubbele omheining, die naar binnen toe 1.50 m en naar buiten toe 3.50 m hoog was. Voor een optimale bewaking werden zes houten wachttorens gebouwd. Het kamp werd door een Landesschützenbataillon bewaakt.

 

3. Nationaliteiten van de gevangenen

Polen

Na de inval in Polen werden tot november 1939 ongeveer 12.000 Poolse gevangenen naar Stalag VI A gebracht. Alhoewel zij tot het rassisch minderwertige slavische volk behoorden werden de Poolse gevangenen beter behandeld dan later de Sovjet-gevangenen. Door de gedwongen Zivilschreibung werden veel Poolse krijgsgevangenen tot civiele dwangarbeiders gemaakt. Na de ontdekking van een cel van de Poolse verzetsbeweging werden de meeste Polen eind 1942 naar andere kampen gebracht.

 

Fransen

Met bijna 28.000 krijgsgevangenen waren de Fransen tot eind 1942 de meest aanwezige nationaliteit in het kamp. Ze werden zowel in het Stalag als ook in de arbeidscommando´s naar verhouding correct behandeld. Ze mochten brieven naar huis sturen en van daar ook pakjes ontvangen. In een eigen kapel in blok 5 mochten ze missen opdragen. Door de kampkrant “Pour Nous”, de bibliotheek, concerten en theatervoorstellingen werd de last van het kampleven enigszins verlicht.

De Vichyregering in het niet-bezette zuidelijk deel van Frankrijk kwam met de Duitsers de repatriëring van gevangenen overeen, in ruil voor de tewerkstelling van Fransen in de Duitse oorlogsindustrie. Daardoor daalde het aantal Franse krijgsgevangenen in Stalag VI A vanaf eind 1942 naar ca. vijfduizend man.

 

Belgen

De ongeveer 1.300 Belgen die vanaf 1943 in Stalag VI A waren geïnterneerd, werden behandeld zoals de Fransen. Net als deze werkten zij voornamelijk in de regionale industrie en in diverse ambachten.

 

Italianen

Na de val van Mussolini koos Italië de kant van de geallieerden en behoorde daardoor tot de vijanden van Duitsland. Niet minder dan 15.000 gevangenen, zogenaamde Militärinternierte, kwamen vanaf september 1943 in het Stalag terecht. Omdat zij als “verraders” werden beschouwd, behandelnden de Duitsers hen even slecht als de Russen. Na een oproep tot Zivilschreibung (waarbij de soldaten dus weer civilisten werden) liep het aantal IMIs, zoals de Italianen vernederend werden genoemd, in Hemer terug tot enkele honderd in 1944.

 

4. Sovjet-krijgsgevangenen

In de Tweede Wereldoorlog raakten ongeveer 5,7 miljoen soldaten uit het Rode Leger in Duitse gevangenschap. 3,3 miljoen van hen zijn waarschijnlijk door executie, verwonding, ziekte of honger omgekomen. De veldtocht tegen Rusland werd als vernietigingsoorlog gevoerd en richtte zich op de uitroeiing van de Sovjet-bevolking. Volgens de nationaal-socialistische rassenideologie waren Sovjet-burgers Untermenschen, die geen recht van leven hadden. De internationale conventies hadden volgens de Duitsers voor deze mensen geen geldigheid.

De eerste Sovjet-gevangenen werden in oktober 1941 naar Stalag VI A gebracht. Zij werden in arbeidscommando´s ingedeeld en moesten in de steenkolenmijnen van het Ruhrgebied werken. Tot eind 1941 ”bestuurde” het kamp al 47.000 gevangenen. Vanwege de functie als Sondermannschaftslager voor de mijnbouw in het Ruhrgebied nam het aantal Sovjet-gevangenen vanaf 1942 sterk toe.

Sovjet-gevangenen die als arbeidsgeschikt werden ingedeeld kwamen naar Hemer om daar wat aan te sterken en werden na korte tijd als werkslaven ingezet.

Goed en stevig eten kregen de “Russen”, zo de verzamelnaam voor alle Sovjet-gevangenen, in het Stalag echter nooit. Hun leven in het kamp en in de arbeidscommando´s was een voortdurende strijd om te overleven. In de herfst van 1944 telde Stalag VI A bijna honderdduizend krijgsgevangenen.

Het paste helemaal bij de nazi-ideologie dat de Sovjet-gevangenen van alle ondergebrachte nationaliteiten het allerschlechts werden behandeld.

Zij ontvingen geen pakjes van thuis en zelfs het Rode Kruis bekommerde zich niet om hen. Wie niet meer kon werken werd door de mijndirecties terug naar het kamp gestuurd. Stalag VI A ontwikkelde zich voor de Sovjet-krijgsgevangenen tot een berucht sterfkamp en werd “Jama” genoemd, wat “gat” betekent.

 

5. Alledaags leven in Stalag VI A

 

Voor bewakings- en administratieve taken beschikte het gevangenenkamp over een personeelsbestand van meer dan vijfhonderd man. De ongeveer 150 bewakers behoorden allen tot de militaire eenheid van de Landesschützen. Het bataljon bestond vrijwel uitsluitend uit mannen die oud, oorlogsinvalide of ongeschikt voor het front waren. Sommigen behandelden de gevangenen correct, andere daarentegen sloegen en pestten zoveel ze konden en deinsden ook voor moord niet terug.

De in het kamp gevestigde dependance van het landelijke arbeidsbureau deelde de gevangenen na vaststelling van hun arbeidsgeschiktheid in arbeidscommando´s in, die onder het gezag van het Stalag stonden.

Het lazaret van het kamp was verantwoordelijk voor de behandeling van zieken en gewonden en voor het herstel van ondervoede mannen. De geneeskundige verzorging van de vaak aan tuberculose en acute ondervoeding lijdende Sovjet-gevangenen was vanwege de veel te kleine of soms helemaal niet bestaande voorraad aan levensmiddelen en medicamenten een echte catastrofe. Het sterftecijfer van de gevangenen was onnoemelijk hoog. De doden werden eerst in de lijkenkelder ondergebracht en van daaruit dagelijks naar de massagraven gereden.

De toestand in de barakken was ellendig en mensonterend. In de tenten was het zomers ondraaglijk heet en in de winter vochtig en koud. In de bakstenen gebouwen stonden alleen maar slordig in elkaar getimmerde houten britsen met twee of drie etages. Het was er benauwend klein en verwarming was ver te zoeken. Parasieten in het beddegoed en in de kleding teisterden de gevangenen.

Dagelijks moesten de gevangenen voor het ochtendappèl opdraven.

Het eten was zeer slecht en bestond uit surrogaatkoffie, een stinkende waterige soep van knolraap en ongeschilde aardappels, hoogstens 250 g brood per dag, soms een beetje magarine, eenvoudige worst of melasse. De gevangenen uit het westen en de Polen konden hun porties door de van thuis ontvangen levensmiddelen een beetje aanvullen. Bij de verdeling van het eten speelden zich vooral bij de Russen verschrikkelijke taferelen af wanneer de bewakers woedend op gevangenen insloegen die voor de tweede keer in de rij gingen staan om een extra portie eten te vergaren.

 

6. Uitbuiting van de werkkracht

 

Stalags speelden voor de oorlogsindustrie een zeer belangrijke rol. Hier werden de dringend benodigde arbeidskrachten gerecruteerd. Volgens het Derde verdrag van Genève van 1929 mochten krijgsgevangenen voor alle soorten werkzaamheden worden ingezet, alleen niet in de wapenindustrie. Aanvankelijk werden de gevangenen nog bij boeren en in omliggende fabrieken tewerkgesteld. Later werden ze ondanks het verbod toch in de wapenproductie ingezet.

 

Op 4 november 1942 werd Stalag VI A tot Sondermannschaftslager für den Bergbau benoemd. In de herfst van 1944 waren negentig procent van de bijna honderduizend gevangenen van Stalag VI A dwangarbeiders. Het grootste deel daarvan, de Sovjet-gevangenen, moest in de steenkolenmijnen in het Ruhrgebied werken.

 

Slechte voeding en zeer zwaar, gevaarlijk werk gedurende twaalf uur per dag zorgden voor een hoog sterftecijfer. Toen de oorlog zich in 1943 verhevigde, dienden krijgsgevangenen en dwangarbeiders hoofdzakelijk als vervangers van Duitse arbeidskrachten. Voor de oorlogsindustrie werden zij onontbeerlijk. In totaal werkten in de Tweede Wereldoorlog ongeveer dertien miljoen gevangenen als dwangarbeiders. Zodoende waren er meer dwangarbeiders dan gevangenen. 

 

Het individuele noodlot kon zeer verschillend zijn. Sommigen hadden het relatief goed getroffen. Zij werkten bijvoorbeeld in kleine ambachtsbedrijfjes of bij boeren. Het ergste was het werk in de zware industrie en in grote oorlogsbedrijven. Gevangenen uit het Westen (Fransen en Belgen) werden beter behandeld dan gevangenen uit het Oosten (Sovjetunie of Polen).

 

7. Overdracht van het kamp

 

Begin april 1945 waren 325.000 Duitse soldaten in de Ruhrkessel ingesloten. Na de verdere opmars van de Amerikanen bevonden zich in de oostelijke Rest-Ruhrkessel rondom Iserlohn dertigduizend soldaten. Op 12 en 13 april stonden Amerikaanse gevechtstroepen vlak voor het dorpje Deilinghofen (tegenwoordig een stadsdeel van Hemer).

Tegen het Durchhaltebefehl van veldmaarschalk Model in, gaf de luitenant-generaal Bayerlein het bevel tot capitulatie. In Hemer trok de laatste Duitse eenheid met Tiger-tanks zich terug naar Iserlohn. Onderhandelingen met kapitein Weller, een officier van het kamp, konden de beschieting van het kamp en zodoende een bloedbad verhinderen.

Stalag VI A werd op 14 april zonder gevecht overgegeven. De Amerikanen troffen daar 23.302 gevangenen in een erbarmelijke toestand aan en zorgden onmiddellijk voor voedsel en geneeskundige hulp.

Kort na de bevrijding vluchtten vele Sovjet- en Italiaanse gevangenen uit het kamp en trokken enkele dagen plunderend door de omgeving. Zij werden door de Amerikanen opgepakt en terug naar het kamp gebracht.

Het sterftecijfer van de voormalige gevangenen was ook na de bevrijding nog hoog. Het verminderde echter na korte tijd sterk door het nu goede eten.

De laatste dagen voor de bevrijding was het niet meer gelukt om de lijken uit het kamp weg te brengen. In de lijkenkelder ontdekten de Amerikanen meer dan 250 lijken. Vanwege het gevaar van epidemieën gaven zij het commando alle lijken zo snel mogelijk in een massagraf direct naast het kampterrein aan de Haseloh te begraven.

 

8. Van krijgsgevangenen naar DP

De geallieerden beschouwden alle personen die vóór 1945 door de Duitsers uit hun geboortelanden waren gedeporteerd als Displaced Persons, afgekort DP. 18,4 miljoen krijgsgevangenen en dwangarbeiders hoorden daar na het einde van de oorlog bij. Het overgrote deel keerde tot in de late zomer van 1945 weer naar het vaderland terug. De Amerikanen riepen Stalag VI A na de bevrijding uit tot een kamp voor Displaced Persons en noemden het “Camp Roosevelt”. Van mei tot augustus 1945 was het een regionaal belangrijk repatriëringscentrum voor DP’s. Een klein aantal voormalige gevangenen, voornamelijk Polen, maakte van de gelegenheid gebruik om naar Amerika, Canada of Australië te emigreren.

De Sovjet-burgers hadden deze mogelijkheid niet, omdat de Sovjet-Unie haar burgers, tegen het volkenrecht in, onder dwang repatrieerde.

In de Sovjet-Unie werden allen die in Duitse gevangenschap waren geweest met wantrouwen bejegend. Men vond dat zij zich van het communisme hadden ontvreemd. Volgens de doctrine van Stalin werden ze als collaborateurs en verraders behandeld. Aan de grensovergang Frankfurt/Oder werden alle terugkeerders door de spionagedienst streng verhoord. In veel gevallen werden ook “bekentenissen” afgedwongen.

Afhankelijk van het “strafbaar feit” dreigden executie, gevangenschap of dwangarbeid in de goelag, in elk geval echter observatie, isolatie en pesterijen in het dagelijks leven.

Pas vanaf 1987, onder Gorbatschow, werden de voormalige krijgsgevangenen gerehabiliteerd. Voor velen was het nu echter te laat: oorlog, gevangenschap en dwangarbeid, de vernedering in Duitsland en in hun geboorteland hadden hun leven kapot gemaakt.

 

9. De slachtoffers van Stalag VI A

 

De eerste doden in Stalag VI A, Polen en Fransen, werden op een apart gelegen grafveld op het gemeentelijk kerkhof begraven.

Begin 1942 liet de kampleiding vanwege de nu talrijke doden naast het evangelisch kerkhof aan de Höcklingser Weg een Russenfriedhof aanleggen. Hier werden 3.400 doden in massagraven begraven.

In het voorjaar van 1943 werd binnen de verboden militaire zone op een heuvel van de Duloh nog een kerkhof aangelegd.

De lijken werden in het Stalag ontkleed, in papier ingewikkeld en op een open paardewagen door de stad naar het kerkhof gereden. Hier werden ze zonder enige ceremonie dicht naast elkaar en in drie lagen op elkaar begraven.

Volgens actuele bevindingen zijn in Hemer in totaal achtduizend tot negenduizend gevangenen gestorven. De meesten van hen waren Sovjet-burgers. De door de mijndirecties “uitgesorteerde” arbeidsongeschikte Sovjet-gevangenen werden naar Hemer teruggestuurd. Duizenden werden in het kamp aan hun lot overgelaten. Ondervoed en in een ellendige lichamelijke toestand hadden zij maar weinig overlevenskansen, omdat er nauwelijks geneeskundige verzorging en onvoldoende eten was. Dodelijke schlachtoffers in de arbeidscommando´s in het Ruhrgebied, die door ziekte, ongelukken, luchtaanvallen en willekeurig handelen waren gestorven, werden direct op hun werkplek begraven. Van 1939 tot 1945 had Stalag VI A waarschijnlijk het gezag over bijna tweehonderdduizend gevangenen.

Veel overlevenden waren na het leed en de elende die ze hadden meegemaakt, getekend door verwondingen, ziektes en psychische trauma’s.

Na ingrijpende renovaties zijn de beide kerkhoven tegenwoordig als oorlogsmonument in een waardige staat. Op het kerkhof aan de Höcklingser Weg staat een monument uit het jaar 1967. Dat heeft een gedenksteen uit beton vervangen, die voormalige Sovjet-gevangenen daar in 1945 hadden opgericht.

Het monument toont een vlakrelief met drie lijdende gevangenen, een Sovjet-ster aan de top en cyrillische inscripties aan de sokkel. In de noordoostelijke hoek van het kerkhof bevindt zich een stèle, die een Franse beeldhouwer 1942 voor zijn gestorven kameraden heeft gemaakt.

 

10. Wie denkt er nog graag aan terug? 

Na de oorlog werd het bestaan van het kamp tientallen jaren verdrongen. Men sprak alleen over de schade die de bevolking in Hemer na de bevrijding had geleden door de plunderingen van de gevangenen. Een uiteenzetting met de geschiedenis van Stalag VI A vond niet plaats.

Een van de weinige herdenkingen was een boetetocht van protestanten en katholieken die in november 1975 op initiatief van de oecomenische basisgroep action 365 werd georganiseerd.

De brochure van de Bürgerinitiative für Frieden und Abrüstung over Stalag VI A en de eerste herdenkingsviering op het Duloh-kerkhof in 1982 riepen bij velen onbegrip en verontwaardiging op. Verdere herdenkingsvieringen met prominente sprekers zorgden ervoor dat de vertegenwoordigers van de gemeente, het Duitse leger en uiteindelijk ook de meerderheid van de bevolking hun houding ten opzichte van dit zwarte hoofdstuk in de geschiedenis van de stad Hemer wijzigden. 1992 werd voor de voormalige Blücher-Kaserne een gedenkteken onthuld.

In 1995 richtte het Duitse leger samen met de Arbeitskreis Stalag VI A een kleine gedenkruimte in met een tentoonstelling over het lijden en sterven van de krijgsgevangenen.

Deze gedenkruimte werd sindsdien door duizenden mensen bezocht. Ook door voormalige gevangenen en hun familieleden uit verschillende europese landen. In hetzelfde jaar publiceerden de stad Hemer en de plaatselijke volksuniversiteit (VHS) een omvangrijke documentatie in boekvorm. Deze publicatie was in 2001 voor de Duitse televiziezender WDR aanleiding voor de documentaire “Das Massengrab im Sauerland”.

Ieder jaar op 14 april, de dag waarop het kamp werd bevrijd, nodigt action 365 tot een herdenkingsviering bij het gedenkteken uit.

Het huidige herdenkings- en informatiecentrum werd in 2009 door de Verein für Hemeraner Zeitgeschichte e.V. opgericht.

                                                                                                                         

Tekst: Peter Klagges, Hans-Hermann Stopsack, Eberhard Thomas; Vertaling: Eva Thielen